Briefhoofd van de Compagnie Industrielle du Rupel (1938). De kantoren zijn gevestigd aan de Jubelfeestlaan 88, terwijl het hoofdmagazijn en de opslagplaatsen zich in de buurt van het kanaal bevinden. Collectie van de auteur.

ART DECO ?

Het Riez herenhuis is een perfect voorbeeld van de Brusselse art decobeweging. Art deco was bij uitstek de architectonische en decoratieve stijl van het interbellum, die de decoratieve vormgeving van de art nouveau in stand hield. Met zijn vele inspiratiebronnen, zijn gestileerde en vaak geometrische vormen is art deco synoniem aan luxe en verfijning. De term “art deco” is ontstaan in de jaren 1960, als verwijzing naar de Internationale Tentoonstelling van Moderne Decoratieve en Industriële Kunst die in 1925 in Parijs werd gehouden. Deze tentoonstelling betekende een hoogtepunt voor deze bouwstijl en het begin van de verspreiding ervan over de hele wereld.

Op de hoek van de Jubelfeestlaan en de Henri Hollevoetlaan werd het Riez herenhuis opgetrokken. Aan de kant van de Henri Hollevoetlaan bevindt zich voor het gebouw een kleine tuin, net zoals voor de twee aangrenzende woningen nrs. 3 en 5, die op hetzelfde moment werden gebouwd. De pijlers van de omheining zijn een combinatie van witte steen en oranje bakstenen en zijn verankerd aan het smeedijzeren hekwerk met geometrische en spiraalvormige patronen. De signatuur van de architect is terug te vinden in het muurtje ter hoogte van de hoofdingang van het herenhuis. Het geheel van de gevels op een onderbouw uit blauwe hardsteen en de combinatie met witte steen en oranje baksteen wordt bezield door de uitspringende delen van een erker en loggia’s die op regelmatige afstand van elkaar werden geplaatst. Aan de kant van de Jubelfeestlaan, aan het einde van de voorgevel, bevindt zich een aparte ingang die officieel was voorbehouden voor de kantoren van de Compagnie Industrielle du Rupel maar die via een trap ook toegang geeft tot een appartement op de zolderverdieping. Het gewelfvlak dat bij deze ingang hoort gaat verder in een dakkapel onder de puntgevel. Beide onafhankelijke gewelfvlakken suggereren het idee dat het gebouw los staat van de privéwoning, een principe dat niet terug te vinden is op de plannen.

In de Henri Hollevoetlaan herinneren een garagepoort en een dienstingang eraan dat dit een prestigieus gebouw was voor een huismeester die zich met de wagen verplaatste en huishoudpersoneel had, waaronder wellicht een chauffeur. Overal is het oorspronkelijk houtwerk, met zijn kleinhoutverdelingen en ingewerkte glas-in-loodramen, bewaard gebleven. De tweede verdieping heeft een mansardedak bedekt met leien. Op de hoek wordt het dak bekroond met een monumentaal paviljoendak onder een pinakel, dat doet denken aan het paviljoen bij de ingang van het UMC Sint-Pieter (architect Jean-Baptiste Dewin, 1925-1935), op de hoek van de Hoogstraat en de Fazantenstraat (Brussel). Uiteraard is het ook de bewerking van deze hoek die onze aandacht trekt, en niet alleen het dak. De ingang van de privéwoning ligt in een uitsparing op de hoek van de twee straten en wordt begrensd door een voortuintje. Ze wordt benadrukt door een lichte stenen luifel, die aan weerszijden rust op drie geleidelijk naar achteren geplaatste pilasters, en waarvan de kraagstenen vreemde vogels afbeelden, waaronder men een pelikaan en een adelaar kan herkennen. Het blijft echter gissen naar welke vogel op het centrale gedeelte voorkomt. De toegangsdeur wordt beveiligd door hekwerk waarin tegenover elkaar staande zeepaardjes zijn verwerkt. Boven de ingang bevindt zich een loggia, waarvan de kraagsteen eindigt in twee gebeeldhouwde maskerkoppen, ondersteund door twee pilasters waarvan de kapitelen duivenparen in een gestileerde bloemendecoratie voorstellen.

De twee opbrengstwoningen op de nummers 3 en 5 van de Henri Hollevoetlaan bestaan uit dezelfde materialen als het hoofdgebouw. Hun belangrijkste gewelfvlakken lopen verder door in trapeziumvormige dakkapellen onder puntgevels. De dubbele ingangen onder een gemeenschappelijke luifel die overgaat in de loggia’s op de benedenverdieping, evenals de spiegelsymmetrie, suggereren één enkel gebouw in plaats van twee halfvrijstaande gebouwen en geven een zekere monumentaliteit aan deze twee gevels.

Detail van de drie gebeeldhouwde vogels aan de ingang van het Riez herenhuis.

ART DECO ?

Het Riez herenhuis is een perfect voorbeeld van de Brusselse art decobeweging. Art deco was bij uitstek de architectonische en decoratieve stijl van het interbellum, die de decoratieve vormgeving van de art nouveau in stand hield. Met zijn vele inspiratiebronnen, zijn gestileerde en vaak geometrische vormen is art deco synoniem aan luxe en verfijning. De term “art deco” is ontstaan in de jaren 1960, als verwijzing naar de Internationale Tentoonstelling van Moderne Decoratieve en Industriële Kunst die in 1925 in Parijs werd gehouden. Deze tentoonstelling betekende een hoogtepunt voor deze bouwstijl en het begin van de verspreiding ervan over de hele wereld.

Op de hoek van de Jubelfeestlaan en de Henri Hollevoetlaan werd het Riez herenhuis opgetrokken. Aan de kant van de Henri Hollevoetlaan bevindt zich voor het gebouw een kleine tuin, net zoals voor de twee aangrenzende woningen nrs. 3 en 5, die op hetzelfde moment werden gebouwd. De pijlers van de omheining zijn een combinatie van witte steen en oranje bakstenen en zijn verankerd aan het smeedijzeren hekwerk met geometrische en spiraalvormige patronen. De signatuur van de architect is terug te vinden in het muurtje ter hoogte van de hoofdingang van het herenhuis. Het geheel van de gevels op een onderbouw uit blauwe hardsteen en de combinatie met witte steen en oranje baksteen wordt bezield door de uitspringende delen van een erker en loggia’s die op regelmatige afstand van elkaar werden geplaatst. Aan de kant van de Jubelfeestlaan, aan het einde van de voorgevel, bevindt zich een aparte ingang die officieel was voorbehouden voor de kantoren van de Compagnie Industrielle du Rupel maar die via een trap ook toegang geeft tot een appartement op de zolderverdieping. Het gewelfvlak dat bij deze ingang hoort gaat verder in een dakkapel onder de puntgevel. Beide onafhankelijke gewelfvlakken suggereren het idee dat het gebouw los staat van de privéwoning, een principe dat niet terug te vinden is op de plannen.

Detail van de drie gebeeldhouwde vogels aan de ingang van het Riez herenhuis.

In de Henri Hollevoetlaan herinneren een garagepoort en een dienstingang eraan dat dit een prestigieus gebouw was voor een huismeester die zich met de wagen verplaatste en huishoudpersoneel had, waaronder wellicht een chauffeur. Overal is het oorspronkelijk houtwerk, met zijn kleinhoutverdelingen en ingewerkte glas-in-loodramen, bewaard gebleven. De tweede verdieping heeft een mansardedak bedekt met leien. Op de hoek wordt het dak bekroond met een monumentaal paviljoendak onder een pinakel, dat doet denken aan het paviljoen bij de ingang van het UMC Sint-Pieter (architect Jean-Baptiste Dewin, 1925-1935), op de hoek van de Hoogstraat en de Fazantenstraat (Brussel). Uiteraard is het ook de bewerking van deze hoek die onze aandacht trekt, en niet alleen het dak. De ingang van de privéwoning ligt in een uitsparing op de hoek van de twee straten en wordt begrensd door een voortuintje. Ze wordt benadrukt door een lichte stenen luifel, die aan weerszijden rust op drie geleidelijk naar achteren geplaatste pilasters, en waarvan de kraagstenen vreemde vogels afbeelden, waaronder men een pelikaan en een adelaar kan herkennen. Het blijft echter gissen naar welke vogel op het centrale gedeelte voorkomt. De toegangsdeur wordt beveiligd door hekwerk waarin tegenover elkaar staande zeepaardjes zijn verwerkt. Boven de ingang bevindt zich een loggia, waarvan de kraagsteen eindigt in twee gebeeldhouwde maskerkoppen, ondersteund door twee pilasters waarvan de kapitelen duivenparen in een gestileerde bloemendecoratie voorstellen.

De twee opbrengstwoningen op de nummers 3 en 5 van de Henri Hollevoetlaan bestaan uit dezelfde materialen als het hoofdgebouw. Hun belangrijkste gewelfvlakken lopen verder door in trapeziumvormige dakkapellen onder puntgevels. De dubbele ingangen onder een gemeenschappelijke luifel die overgaat in de loggia’s op de benedenverdieping, evenals de spiegelsymmetrie, suggereren één enkel gebouw in plaats van twee halfvrijstaande gebouwen en geven een zekere monumentaliteit aan deze twee gevels.